Onze geschiedenis
Ondanks deze moeilijkheden ontstaan er toch enkele solidariteitsbewegingen: hoofdzakelijk solidariteitskassen die vooral opkomen voor de bescherming van het loon van hun leden. Brussel is in die tijd het belangrijkste industrieel centrum van het land met een sterk sociaal weefsel: winkeliers, ambachtslieden, geschoolde arbeiders,… leven er samen. Dit verklaart waarom er in Brussel sneller vakbondsactiviteit ontstaat dan in het zuiden of het noorden van het land. De eerste syndicale structuren die worden opgezet zijn corporatistisch en gericht op onderlinge steun: hun eerste doel is de verdediging van de individuele leden (lonen, stakingskas,…), eerder dan de beroepssector of al wie werkt.
In 1885 stichten 59 arbeidersverenigingen, de Brusselse vakbonden op kop, de Belgische Werkliedenpartij (BWP). Haar belangrijkste eis is het algemeen stemrecht. In diezelfde periode worden er in het land verschillende stakingen georganiseerd. De beweging wordt steeds heftiger.
Naar aanleiding hiervan maakt de regering een overzicht op van de arbeidsomstandigheden. De besluiten van de onderzoekscommissie zullen tot een aantal hervormingen leiden: afschaffing van de kinderarbeid voor -12-jarigen en beperking van arbeid in de mijnen voor vrouwen jonger dan 21.
Vóór de eerste wereldoorlog wordt er weinig vooruitgang geboekt, maar in de loop van de jaren 1900 wordt toch een eerste aanzet gegeven om tot een pensioenstelsel te komen. Na de oorlog van 14-18 neemt de vakbeweging een hoge vlucht en wordt de sociale wetgeving uitgebreid, voornamelijk omdat men vreest dat de idealen van de Russische revolutie die door het proletariaat was aangestoken, ook in het westen ingang zouden vinden. De leidende kringen willen dus sociale vrede en zo lukt het de BWP inspraak te krijgen bij de wederopbouw. Op 9 mei 1919 wordt het algemeen stemrecht ingevoerd en op 14 juni 1921 wordt de arbeidstijd ingekort tot 8 uur per dag. Staking wordt een “recht” vanaf 24 mei 1921.
Onder de bezetting ontstaan verschillende syndicale organisaties. Zoals het communistische Belgisch Verbond van Eenheidssyndicaten (BVES), de Geünifieerde Vakbonden die vooral metaalarbeiders verenigde en het Algemeen Geünifieerd Syndicaat der Openbare Diensten (ASOD), dat opgericht was door het onderwijzend personeel, de postbedienden en de ambtenaren. In 1945 fusioneert het BVV met deze organisaties en samen vormen ze het ABVV, het Algemeen Belgisch VakVerbond.
Dit nieuw opgerichte ABVV streeft ernaar de werking van de zeven vakcentrales in de bedrijven en in de openbare en privésectoren binnen één verbond te verenigen. Daartoe bouwt het een nationale structuur uit en vijfentwintig gewesten, waarvan Brussel er een is.
Na de oorlog vrezen de werkgevers sociale onrust en ze tonen zich bereid tot belangrijke toegevingen: hogere lonen en veralgemening van de sociale verzekering. In 1944 ontstaat de sociale zekerheid: met het Sociaal Pact worden werkloosheidsverzekering, kinderbijslag en ziekteverzekering ingevoerd waaraan zowel de werkers, de ondernemingen als de staat bijdragen.
Nadat het de herverdelingsmechanismen heeft aangepakt, stelt het ABVV zich in 1956 tot doel de structuren te hervormen. Op het programma staan: nationaliseringen, een centraal beheerde economie en controle op kredieten en investeringen.
Later leidt de institutionele hervorming van de Belgische staat tot de wijziging van de ABVV-structuren: in 1978 ontstaan de Vlaamse (VLIG), de Waalse (IRW) en de Brusselse Intergewestelijke (BRIG).
Door de economische kenteringen en de toenemende werkgelegenheid in de tertiaire sector, gaat het ABVV vanaf de jaren 1990 zijn aandacht meer richten op de kleine en middelgrote ondernemingen, waar de vakbond ook vandaag nog nauwelijks voet aan de grond heeft. Op 19 mei 2010 besliste het Congres van het Brussels ABVV om campagne te voeren tegen de groeiende werkonzekerheid in Brussel. Oorzaak daarvan is het wegtrekken van de industrie uit de stad en de bloei van de diensteneconomie door de uitbreiding die de internationale functies van Brussel hebben genomen.
ABVV-Brussel wordt een volwaardige Intergewestelijke in 1989, wanneer het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt opgericht. Van bij het begin werpt het zich op als een vakbond die verankerd is in de stad en zich ook bezig houdt met Brusselse problemen zoals migratie, de-industrialisatie, werkloosheid, toenemende bestaansonzekerheid, jongeren, gelijkheid tussen mannen en vrouwen…